Bordewijk wandeling in Den Haag |
Categorie: Publicaties
Auteur: Niels Klinkenberg
Datum: 06 - 11 - 2015
In het Algemeen dagblad verscheen het volgende artikel over het verschijnen van het wandelboekje van José Buschman 'F. Bordewijk, een Haagse Wandeling' dat tijdens het Bordewijkfestival in Den Haag ten doop werd gehouden.
Achterberg wist goed wat hij deed toen hij zijn beroemde gedicht Passage opende met de zin ‘Den Haag, stad, boordevol Bordewijk…’. Dat is niet alleen in algemene zin waar, maar juist ook in de Passage zelf; het was de favoriete plek van de schrijver. Onlangs werd zijn borstbeeld er onthuld, want 2015 is behalve een hoop andere dingen ook het Bordewijk-jaar, georganiseerd door het nog jonge Bordewijk Genootschap. Ruim vijftig jaar geleden – op 28 april 1965 – overleed mr. Ferdinand Bordewijk ‘in de ouderdom van 80 jaar’, zoals zijn rouwadvertentie vermeldt.
Alle reden, vond historica José Buschman, om aan de mysterieuze jurist-schrijver een boekje te wijden waarin de ‘Haagse connectie’ de rode draad vormt. ,,Een hoop mensen denken dat Bordewijk een Rotterdammer was, omdat Karakter, zijn beroemdste boek, zich daar afspeelt. Maar hij is juist oer-Haags. Bordewijk is, na Couperus natuurlijk, de meest Haagse schrijver die er is.’’
De kern van het handzame boekje wordt gevormd door vier wandelingen. De eerste voert langs adressen in het Regentessekwartier en Nassaukwartier, waar de jonge Bordewijk met zijn verhuisgrage ouders heeft gewoond. Dan volgt een tocht door het Bezuidenhout. ,,Daar deed zich in 1945 een traumatische gebeurtenis voor,’’ vertelt Buschman. ,,Het huis van het gezin Bordewijk ging in het bombardement in vlammen op, inclusief alle boeken en muziekinstrumenten. Bordewijks vrouw, Johanna Roepman, was componiste, dus er werd thuis veel gemusiceerd.’’ De derde tocht voert langs plekken in de binnenstad die een rol spelen in de boeken. Zoals bijvoorbeeld de Passage, die het suggestieve decor vormt in een verhaal in de verhalenbundel De wingerdrank (1936). De laatste tocht is uitgezet in Zorgvliet en het Van Stolkpark, waar de Bordewijks na de oorlog op verschillende adressen appartementen bewoonden.
Lelijkheid
Opvallend is dat Bordewijk net zoals Couperus een haat-liefde-verhouding onderhield met de stad. Terwijl Couperus zich bedrukt voelde door de sociale controle der ‘kleine zielen’ om hem heen, was Bordewijk vooral gefrustreerd over de lelijkheid van de naoorlogse wederopbouw en latere ingrepen. Buschman vergelijkt hem in dat opzicht met een ‘jaloerse minnaar’. Misschien is teleurgestelde minnaar een betere omschrijving. Bordewijk hield ontzettend veel van de stad waarin hij 71 jaar woonde en kende haar als geen ander. Maar de complexiteit van de relatie was niet voor iedereen te doorgronden. Toen Bordewijk in 1957 de Constantijn Huygensprijs kreeg – nog altijd de belangrijkste literaire onderscheiding van de stad Den Haag – schreef een boze stadgenoot hem: ‘U bent de grootste afkraker en verguizer van Den Haag, die ooit heeft bestaan’.
Anders dan Couperus was Bordewijk ook zeer goed thuis in de achterbuurten van de stad. Buschman: ,,Hij leek een stijve advocaat, maar in werkelijkheid was het een man met een ontzettend rijke fantasie en met veel passie. Hij hield van het statige Den Haag, maar kwam ook in de sloppen bijvoorbeeld bij het Westeinde.’’ In Het eiberschild (1949) kenschetst Bordewijk het buurtje als een ‘complex van niet te miskennen luguberheid’, waar het ‘bedroevendst uitvaagsel’ woonde.
Heimwee
Hij was dus kritisch. In de boze bespiegelingen over de stad van zijn personages klinkt duidelijk de stem van de schrijver door. Maar hij was geen stuurman aan de wal. Bordewijk speelde via talloze besturen en adviescommissies een belangrijke rol in het sociale en culturele leven. Hij keek met heimwee terug naar het ongeschonden Den Haag van zijn jeugd, maar hield zich ook bezig met de toekomst van de stad. Zo adviseerde hij het gemeentebestuur over nieuwe straatnamen. Stoppen met al die saaie wegen, straten en lanen, beval hij aan. Hij bedacht voor Mariahoeve een heel systeem. Er kwamen daar alleen kampen, burgen, horsten en landen. De kampen werden gecombineerd met gewassen, bijvoorbeeld Tarwekamp en Roggekamp. De burgen kregen er volken aan vast: Finnenburg, Denenburg, Hongarenburg, etc. Aan de horsten werden edelstenen toegewezen (Granaathorst, Ametisthorst). En de landen, ten slotte, zijn het domein van de meisjesnamen: Dignaland, Hendrinaland en nog meer moois.
Geheel vrij van ijdelheid was de schrijver niet. ,,Misschien moeten we nog eens een Bordewijk stichten,’’ grapte burgemeester Kolfschoten ooit tegen hem. Dat leek de aangesprokene wel wat. Hij kon niet vermoeden dat vele jaren later in Mariahoeve een kantoorvilla zou worden gebouwd met de naam ‘De Bordewijk’. Gelegen aan...de Bordewijklaan.
José Buschman, F. Bordewijk - Een Haagse wandeling (uitg. Bekking & Blitz, prijs: € 9,95.)